Spring naar inhoud

Kutgitaar 2.2 is er!

april 25, 2014
Foto: Jan Glas

Foto: Jan Glas

We hadden een fijn feestje in Groningen. Tzum deed er verslag van. En SLAG ook. En er staan foto’s op facebook.

Maar goed, Kutgitaar 2.2 is dus leverbaar. Je kunt er een bemachtigen door een mailtje te sturen naar kutgitaar [at] gmail.com of bij TAPE of Athenaeum (binnenkort) binnen te stormen en te schreeuwen: “IK WIL EEN KUTGITAAR!”

Kutgitaar 2.1: Daniël Vis

april 23, 2014

I
sorry, lieve mevrouw van dijk. ik was het,
die je lunchpakket heeft omgewisseld.

2 oktober in de lerarenkamer.

wist ik veel hoe ernstig dat is,
een glutenallergie.

II
ik trek een haar uit en steek ‘m aan.
daarna nog één en nog één.

op tv drukt iemand een peuk uit op z’n arm
en vertrekt geen spier.

hij heeft een leren jack aan,
slaat de juiste mensen in elkaar.

ik ben geen held.

het tapijt onder de salontafel lijkt net
een rorschachvlek.

ik vraag me af wat ik erin zie.
ik zet m’n voet erop.

III
deze ballon is opgelaten door mij,
9 maanden oud.

hij hangt bij een vreemde in de appelboom.

stuurt u a.u.b dit kaartje terug,
ik wil weten hoe ver ik ben gekomen.

een vrouw loopt met een snoeischaar de tuin in.
een wesp klimt langs het touwtje omhoog.

in een stad ver weg prikken mensen in de metro
op een afgesproken tijd plastic zakken zenuwgif lek.

IV
de man op tv moet kiezen:
hijzelf, of de kinderen van een collega-agent.

hij strijkt z’n haar in model
en krijgt een kogel in z’n kop.

z’n lichaam wordt gedumpt in een kale berm.

als hij voor de aftiteling niet opeens weer opduikt,
is het een goede film.

Kutgitaar #2.1: Olivier Heiligers

april 22, 2014

Sequentie-schrijfmaterialen-olivierheiligers

Kutgitaar #2.1: Jan Willem Sterenborg

april 21, 2014

GEZICHT

Je zit op een station in Mexico. Je was hier nog nooit en weet ook niet precies wat je hier moet, laat staan welke trein te pakken. Je strijkt al een paar keer met je duim en middelvinger langs je neusvleugels omlaag, traag, alsof je het allemaal eens rustig aanziet. Je neus voelt opvallend zacht aan. Dan zie je een vrouw zitten, je ziet haar gezicht. Van heel diep trekt het door je heen, die warme onstuimige gloed van plotselinge herkenning, die een stroom wordt en met zijn duizend armen van alles meesleurt maar nog niet dat. Je duim spint over je wijsvinger ter hoogte van je dij, alsof je een schietgebedje prevelt, en je andere hand knijpt, zonder dat je er erg in hebt, de stugge stof van je broek, maar daar loopt een man met adembenemende armen voorbij, stopt en draait, precies voor jou, en schreeuwt iets naar iemand en zuigt jouw licht op en zuigt jouw zicht op en als hij niet snel doorloopt dan, maar hij loopt door en daar zit ze, onaangeroerd, of toch niet, want ze heeft een heel ander gezicht gekregen.

Kutgitaar #2.1: Dennis Gaens (2)

april 20, 2014

Autosave-File vom d-lab2/3 der AgfaPhoto GmbH

Kutgitaar #2.1: Oscar Wyers

april 19, 2014

Etgar Milcinco in Gesprek met G.R.W. Oyres
De geboorte van Kameko

Tape 5 – 23.40 en 32.08

“Misschien dat het aan mij lag, maar het leek alsof dingen nu kleur begonnen te krijgen (o.a. o.i.v. de komst van de kleuren tv).
De boeken, in het midden opengeslagen op tafel achter gelaten. Interessant doen met je rugzak. Duim omhoog en liften maar. De groepen reizende muzikanten vormden de grootste kern. Iedereen speelde een beetje gitaar. Ergens klinkt wat getokkel op de achtergrond. Langere haren, snorren, baarden – gekleurde brillenglazen, geel-blauw-rood-groene cirkels en sandalen.”

“Ze deden het op lsd / protestbeweging die voorbij trok / leuzen schreeuwen andere manieren om met bezit om te gaan, neem vooral notie van de duurdere zonnebrillen en patronenrokjes. De gemiddelde burger had altijd de radio aan, piratenradio leefde, discussie en muziek, verdieping in de vorm van bobkapsels en verstrooiing in de vorm van polka dots.”

In het kader van het onderzoek brachten we een bezoek aan een museum om een aantal films van Yayoi Kusama te bekijken. Beelden rangschikken op volgorde van belang. Kleine Kameko probeert de hele tijd in de mouw van mijn zwarte trui te kruipen, buiten regent het vandaag zo hard dat je het er binnen koud van krijgt.

“En toen hij opkwam dachten we dat hij iets bijzonders ging vertellen, dat hij ons ging zeggen wat we moesten doen, alsof we konden luisteren… Hij zag er droevig uit herinner ik me. Alsof het hem speet om daar te zijn. Bedankte ons wel voor onze komst. Jullie zitten hier allemaal samen zei hij. Dit is onze vrijheid, wijzend op zijn littekens. Rondjes draaiend in zijn rolstoel. Ze zeiden hij is blijven hangen in een slechte trip – hij gaat fout.”

“Zie het zo: hij moest de tijd nemen, om te kijken wat het voor hem betekende. Hij had er alleen geen gevoel bij. Zeurende gewaarwording. Fantoompijn ook nog van dat gemiste been. Dat allemaal gaan uitvinden, hoe dingen voor hem waren veranderd. Daarvoor waren ze tenslotte gekomen, de constante zelfontplooiing, man.”

Fotomappen doorbladerend, vergeelde wijsvinger die plastic hoesje aait. Gebruiksvoorwerpen die een bepaald soort groezeligheid vergaren in de loop van die paar decennia.

“Ze had een paar dingen besloten. Die ze anders zou doen in haar leven. Want het was haar leven. Zo stond het in de gekopieerde handleiding. En hij was tenslotte de Guru / Het kwam omdat ze te veel middelen gebruikten. Ze hadden besloten dat het altijd feest was. Dat kon, het was tenslotte hun leven, maar – ze begonnen zich langzaam te herhalen. Het was niet zo dat ze dat niet doorhadden. Het was de bedoeling dachten ze. Niemand wist precies wat het betekende. Later vonden ze dat hij zichzelf toen al aan het indekken was, terugkijkend. De herinnering heeft een zoete bijsmaak, vergeef me. Ze namen wraak op zijn familie…misschien zijn er nog krantenartikelen over te vinden.”

“Hij sprak erover met die typische tongval van hem. Lange tijd in India verbleven. We hebben het zo besloten zei hij. Altijd plechtig. Want (betekenisvolle ? pauze) het is ons leven en WIJ kiezen hoe we die dingen doen. Herhaling / Iedere vrijdag, en soms ook op zaterdag als ze allemaal bij elkaar kwamen, dan vertelde hij over hoe we op het land konden werken in een dorp. Dorp in Frankrijk natuurlijk /
oh la la, La France, het summum van erotiek, romantiek, intellectualiteit, alles. En later (herboren in een andere tijd) kende hij mensen die dat sentiment hadden geadopteerd van hun ouders. Droegen de zelfde broeken met dezelfde kleuren. Die muzikantenpetten. Rookten dezelfde zelfgegroeide wiet die hun ouders lang geleden rookten, toen er nog zoiets bestond als de kerk.”

Beelden trekken voorbij in vertraagde sequenties. Geratel van de projector op de achtergrond. Tik op de kap. Het rubberen elastiek van de motor is versleten. Uitgerektheid maakt dingen langzaam. (Cowboys verdwijnen kruipend over de uitgestrekte prairie in het rood van de ondergaande zon. Panoramablik op de lavalamp luchten. Paars. Rood. Blauw. Geel. Cirkels.)

“Ze droegen dezelfde bloemen in hun haar en zochten ook naar dezelfde dingen om zich over op te winden / als de Amerikaanse broeders en zusters / op sandalen. Shit was zo groovy / dingen stonden nu echt te veranderen. Ze besloten dan ook om met z’n allen samen in een straat te gaan wonen, en dat iedereen familie was, vanaf deze ceremonie waarop ik je vrouw neuk, onder het mom van het leven in het nu, zei de Guru, terwijl hij het deed.”

“Herinner me de eerste hippie in ons dorp. De meisjes hadden ook goed naar de televisie gekeken wat betreft hippe dingen. Vrije seks trekt een lange schaduw over het avondland. Weinig beters te doen dan wippen en bier drinken. De eerste avontuurlijke mensen met busjes kwamen terug van vakantie in Marokko, later werden hun achternamen niet meer uitgesproken – behalve de eerste letter – v – kregen bijnamen als de hakkelaar.”

Ratelt onafgebroken verder op de dan al weer elektrische typmachine, soms maar twee vingers, iedere letter aandacht schenkend, woorden proevend… Zo werd jij geboren op een dag… kleine Kameko… gapende bol haar. De jaren zestig die op de helft overgingen in de jaren zeventig en die weer op de helft in de jaren tachtig… eindeloos herhaalde verzameling clichématige beelden van knipperende neonreclames waar de kleur langzaam uit weg wordt gedraaid…

Kutgitaar #2.1: Jerry Hormone

april 18, 2014

Waarom in huize Tromp-Hormone het (tot voor kort nog onschuldige) spel Who’s your daddy? niet meer wordt gespeeld

Elfie Tromp is op wintersport en WhatsAppt mij een foto met daarop een bord aardappelpuree en wildgebraad.
‘Ziet er goed uit,’ stuur ik terug.
‘Wat eet jij vanavond?’ vraagt ze.
Ik pak een paar eetstokjes uit de keukenla, haal m’n pik uit m’n broek, vat deze als ware het een ongesneden maki-rol tussen de twee stokjes en maak een foto.
‘Sushi,’ stuur ik als onderschrift mee.
‘Haha, lekker!’

Twee dagen later (dit hoor ik pas als ze weer thuis is) zit Elfie Tromp aan tafel met haar reisgenoten: haar vader, haar zus en de man van haar zus. Haar vader pakt de telefoon die naast haar bord ligt.
‘Wat doe je?’
‘Foto’s kijken.’
Ze probeert de telefoon af te pakken, zonder succes.
‘Je gaat dingen zien, die je niet wil zien.’
Hij stopt met swipen. Zonder iets te zeggen houdt hij de telefoon omhoog for all to see.
‘Van wie is die?’ vraagt haar zus met een hoofd dat op slag knalrood is.
‘Van wie denk je?’ zegt de man van haar zus. Hij sodemietert bekant van zijn stoel.
Haar vader bekijkt de foto zelf nog eens, geeft dan de telefoon terug en zegt: ‘Lijkt op de mijne.’

Kutgitaar #2.1: Lisa Weeda

april 17, 2014

Mijn vel, haar adem, cheesecake

‘Nee, niet zo,’ zegt ze. Haar hand die mijn kin tussen de vingers neemt. Voorhoofd tegen wenkbrauwen. Lippen op mijn lippen naar mijn lippen. Ik draai mijn wijsvinger rond haar kruin.Voelen en wachten en voelen. Wachten om te voelen. Twee vingers over mijn onderste ribben, de ruimte boven mijn navel. Het lijkt oneindig. Oneindig lang te duren. Ze tilt haar vingers over mijn huid. Ik luister naar mijn vel en haar adem. Het is stil. Bijna niet te horen, dit bedrijven van de liefde.

‘Ben je geconcentreerd,’ vraag ik.

‘Ben je bang,’ vraagt ze.

Nee. Ik heb mijn lakens voor je gewassen. Het tapijt gestofzuigd, mijn bureau afgenomen, boeken rechtgezet, lijstjes opgehangen, het stopcontact vastgeschroefd. Naar buiten gekeken. Wel een halve dag naar buiten gekeken. Door de stad gelopen. Grachten langs, binnenkijkend bij elke koffiezaak, minuten wachtend voor elk terras. De jongen is nergens meer te bekennen, alsof ik heb gedroomd van hem. Alsof ik geen geld betaald heb, niet gebeld, niet gesproken. Die rauwe stem, die past bij die quasi-rommelig geschoren baard en goed geknipte haren, licht opgeschoren in zijn nek. Dat horloge. Grof ijzer om zijn pols. Het kaartje kan ik niet boven mijn bed hangen, niet naast mijn bureau, op het prikbord. In het vakje, dat aan de binnenzijde van de achterflap van mijn agenda bevestigd is, bewaar ik het. Een herinnering die bedacht lijkt te zijn. Zij verzinnen het.

Hij zat daar, drie dagen na die ontmoeting in de kroeg. Een krant, opengeslagen op zijn schoot, zijn been over het andere geslagen. Een shirt met een opdruk van een aap. Niet kinderachtig, die aap. Gewoon een shirt. Gewoon een jongen. Nee. Dit is zo’n jongen, die geen ruitjesoverhemden draagt. Nette schoenen, donkerblauw en een broek met smalle pijpen aan de onderzijde. Hij rookte nog net geen sigaar. Ik pakte een pagina beet en wapperde er mee op en neer. ‘Ik ben er,’ zei ik. Ik had honderd dingen kunnen zeggen, maar ik zei dat. Dit heb ik niet bedacht. Vanuit de kroeg, waar hij mij aansprak wilde hij niet achter mij aan naar een pinautomaat lopen. ‘Ze is geen hoertje,’ zei hij. ‘Ik bewaak haar status.’

Ik ben opgepikt. Zonder mee naar huis te gaan. Wat een jongen doet met een meisje is wat een meisje met een jongen doet tot er een meisje of een jongen tussendoor komt. Iemand die de dingen verandert. De stenen op een ander spelbord zet. Hij vroeg wat ik dronk.

‘Koffie,’ zei ik.

‘Er is zo veel keus,’ antwoordde hij. ‘Wil je gewoon, zwart. Americano noemen ze dat. Of wil je iets met caramel of met schuim, soja?’ Hij pakte zijn portemonnee van de houten tafel. De krant viel op de grond.

‘Ik wil gewoon. Capuccino,’ zei ik.

Op de plek die hij verlaten had, zette ik mij neer, raapte de krant op en keek naar zijn tas, die onder het papier had gelegen. Blauw met oranje. Vlekken langs de banden en aan de onderkant. Ik keek naar hem, verderop over de glazen toonbank buigend.

‘Wil je taart,’ riep hij. ‘Er is veel keus.’

‘Cheesecake,’ zei ik.

Hij groette het meisje achter de kassa en wees naar een lange zwarte schaal waar witte taartpunten op stonden. Wees, met dat horloge om die pols en bewoog diezelfde pols om een hand door zijn haar te halen. Ogen gesloten, even met zijn hoofd heen en weer. Heen en weer, zoals vrouwen in films dat doen, wanneer ze in een zwembad met het hoofd boven water komen. Het leer van de bank was warm. Hoe lang had hij hier al gezeten? Met twee koppen en een schotel cheesecake kwam hij terug, zette het servies op de tafel en ging op de fauteuil tegenover mij zitten.

‘Wanneer kan je?’ vroeg hij.

‘Morgen,’ zei ik. ‘Maar, overmorgen kan ook. Of zaterdag.’

‘Je zegt het maar.’ Zijn twee handen om zijn kop geslagen, blazend in de koffie, lachte hij. Glimlachte. ‘Het is jouw geld, onze dienst. Jij kiest.’

Er waren zoveel keuzes daar.

‘We maken iets mogelijk, iets eenmaligs,’ zei hij. ‘Dan moet het ook wel zo aandoen.’

Ze trekt de lakens weg. Over haar rug, voorbij haar billen, weg van mijn knieën. Als ik niet al naakt was is dit het wel. Nergens te vinden, was hij. Geen straat, geen fietsenstalling, niet op het overvolle station tijdens spitsuur.

Kutgitaar #2.1: Argibald

april 16, 2014

Argibald-almere

Kutgitaar #2.1: Rijnder Kamerbeek

april 15, 2014

Bram

Tussen huisnummer negenentwintig en eenendertig ligt een strook loze ruimte. Zo een die stedenbouwkundigen liever niet zien, maar er gaat wel eens iets mis. De strook is ongeveer anderhalve meter breed en acht meter lang. Aan beide zijden een rij huizen alsof ze aan twee kanten van de straat waren begonnen met bouwen, netjes zij aan zij, maar eenmaal in het midden van de straat aangekomen bleek dat ze anderhalve meter overhielden. Ineens was er een doodlopende spleet met niks. “Laat maar zo,” zei iemand. En dat gebeurde.

Ik herinner me nog dat ik het als kind ontdekte en er de paar jaar daarna nauwelijks weg was te slaan. Een stukje zwarte aarde waar niemand interesse in had. De wanden van de aangrenzende huizen waren raamloos, er scheen nooit zon en buurtbewoners hadden over het algemeen nauwelijks de neiging door doodlopende steegjes te lopen. Heerlijk was die stilte. Ik moet een jaar of acht zijn geweest. Een wereld die gedomineerd werd door dinosauriërs en knikkerbanen. Ik begroef stiekem de houten botten van een speelgoed Dimetrodon om ze de volgende dag heel voorzichtig met een schepje en een kwast weer uit de aarde te lichten. Later liep die hobby uit de hand. Na een groot scala aan dode vogels en ongedierte verdween zelfs de aangereden kat van de buren onder de grond als archeologisch project. Als ik toen had mogen kiezen was ik zeker archeoloog geworden, of taartenbakker.

Vijfentwintig jaar later ben ik nog eens bij die steeg geweest. En sindsdien vraag ik me af hoe daar iemand heeft kunnen overlijden. Er was een kleine heuvel ontstaan met een grafzerk erachter. “Bram”, stond erop. Van een levensbedreigende situatie was nog steeds geen sprake. Ik zag alleen maar aarde en onkruid. Een strook onbruikbare zwarte grond waar geen mens wat mee kon. Misschien was er tijdens harde nachtvorst een slapende zwerver omgekomen. Of een beginnende inbreker die van het dak was gevallen. Misschien een locale huisvader vermomd als zwarte piet tijdens een sinterklaasviering. December, gladde daken, een zak cadeau’s op zijn rug en hop; een val van drie verdiepingen, via een van de blinde muren. Knak. Een nek is zo gebroken.

Het is raar dat ik van het voorval niets wist. Ik woon nog steeds in de buurt en zou het van iemand gehoord kunnen hebben. Of in ieder geval gelezen in een regionaal blaadje, maar niets. Het is waarschijnlijk een bekende uit de buurt geweest, anders hadden ze hem nooit hier in de steeg begraven. Ik weet nog dat me dat mateloos irriteerde toen ik daar na vijfentwintig jaar terugkwam.

Dat was mijn speeltuin. Mijn werkplek. Mijn jeugd. Nog dezelfde nacht ben ik teruggegaan om hem op te graven. Het bleek inderdaad een mens te zijn. Een jongetje, aan zijn botten te zien. Een jaar of twaalf.